graspieper
anthus pratensis

Graspieper

Lengte 14 – 15.5 cm. Broedt in open cultuur landschap, weiden, heide, open duinen en moerassen, van zeeniveau tot boomgrens, en op toendra’s. Overwintert vooral in Zuidwest en West Europa ( incl. Nederland).

Herkenning: Typische pieper met olijf getint grijsbruin en beige- of vuilwit meer of minder gestreept verenkleed. Lijkt op boompieper maar meestal gemakkelijk te onderscheiden door roep en habitat. Beide soorten kunnen echter in zelfde biotoop voorkomen (weiden met boomgroepen, rand van moerassen, tijdens trek in weiden) en dan moeten uiterlijke kenmerken van dichtbij bestudeerd worden, tenzij roep te horen is. Let op: iets slankere snavel (die van afstand vaak geheel donker lijkt, zonder roze ondersnavelbasis van boompieper), iets diffuser, minder contrastrijk koppatroon met minder geprononceerde wenkbrauwstreep en iets smallere, niet zo lichte mondstreep. Smalle vuilwitte oogring is meestal lichtste deel van de kop. Bovendelen zwaarder gestreept dan bij de boompieper (maar sommigen in vers kleed zijn gelijkend). Achternagel lang en niet zo gekromd als bij boompieper, maar dit kan alleen van nabij worden gezien. Poten zijn roze. Brengt veel tijd op de grond door en land meestal op de grond, maar ook vaak op prikkeldraad, palen, soms in top van struiken en lage alleenstaande bomen en op telefoondraden. Zangvlucht karakteristiek, eerst stijgend met snelle vleugelslagen en vervolgens dalend op stijve vleugels.