boompieper
anthus trivialis

Boompieper

Lengte: 14 – 16 cm. Broedt in open bosgebieden, graag aan de rand van moerassen, in binnenduinen, heidevelden of kaalslagen; in gebergten tot aan de boomgrens. Zomergast ( van maart/ april tot oktober).

Herkenning: lijkt veel op graspieper, maar heeft iets zwaardere snavel, markanter koppatroon en iets geprononceerdere wenkbrauwstreep en bredere, lichtere mondstreep. En aanduiding van donkere oogstreep. Onderdelen met meer contrast tussen warmbeige borst en witte buik, zware strepen op de borst en dunne strepen op de flanken. Mantel en rug meestal minder duidelijk, donker getekend dan bij graspieper. Van dichtbij is korte gekrompen achter-nagel soms zichtbaar. Poten en snavelbasis zijn roze. Iets zwaarder gebouwd dan graspieper, met iets directere vlucht, niet zo licht en niet zo “huppelend”. Vrij schuw en moeilijk te benaderen. Foerageert vaak op de grond maar vliegt bij verstoring vaak op om in een boom te gaan zitten. Vliegt in open terrein vaak verder weg dan graspieper. De zangvlucht is karakteristiek, vanuit een boom omhoog stijgend, om vervolgens als “parachute” met stijve vleugels te dalen om aan het einde van de vlucht met afhangende poten in een andere boom te landen. De op een tak zittende vogel maakt vaak ‘pompende’ neerwaartse bewegingen met de staart.